Categoriearchief: Zegswijzen

“TOR”: Zoe gek as ’n deer

Viering val Berlijnse muur “am Brandenburger Tor”

Enkele weken geleden, op 9 november 2014, hebben de Duitsers in Berlijn aan de Brandenburger Tor op grootse wijze gevierd dat net 25 jaar geleden die gehate Berlijnse muur eindelijk gevallen is.

Das Tor (onzijdig) betekent “poort, grote deur” en is verwant met die Tür en ons deur.

Het gelijkluidende der Tor (mannelijk) heeft een andere betekenis: gek, dwaas. Hiervan zijn nog enkele andere woorden afgeleid, bv. die Torheit (dwaasheid, stommiteit) en töricht (dwaas, mal, gek).

Der Tor vinden we nog terug in het middelnederlandse door (dwaas, gek).

De Hasseltse uitdrukking zoe gek as ’n deer heeft oorspronkelijk niets met een deur te maken maar verwijst naar dat middelnederlandse door. De uitdrukking zou dus eigenlijk moeten luiden als zo gek als een door (gek, dwaas). Omdat het woord door evenwel uit het Nederlands (en het Hasselts) verdwenen is, hebben de mensen daar dan maar deur (Hss. deer) van gemaakt (volksetymologie), en zeggen we in het Hasselts van een mallotig iemand dat die zoe gek ès as ’n deer.

Schampere

In de achttiende eeuw kende het Frans nog het werkwoord escamper (vluchten) en het ervan afgeleide escampette. Die woorden zijn in de loop der tijden in onbruik geraakt, met uitzondering van escampette dat nog voortleeft in de uitdrukking prendre la poudre d’escampette: ertussenuit knijpen, het hazenpad kiezen, vluchten.

In het Hessels is dat escamper blijven voortleven als schampere: op het nippertje ontkomen.

‘m Ès ’t teze kieër geschampeerd ma de vollegende kieër hèt ‘m ’t zitte: hij is er dit keer nog aan ontsnapt, maar de volgende keer heeft hij het zitten.

Zejt tajj’âlek téûskoemp

Het eigenaardige âlek betekent “geheel, volledig”:
nen âleken daag: een volle dag
nen âleke knóép: een dubbele knoop’ (t.o.v. een halve)
de vââs ès nog âlek: de vaas is nog heel
zejt tajj’âlek téûskoemp!: “zie”, zorg dat je heelhuids thuiskomt

In het Middelnederlands vinden we het woord terug als alyc, alike, al(l)inc. Kiliaan schrijft allick, allinghe, allicken en al ghehe-lijck (geheel). Het woord is dus oorspronkelijk een samenstelling gevormd met al (al-lijk).

Nieksnètter

Nietsnut

Het eerste Hasseltse woord dat je hierbij invalt is “nieksnètter”. Bij dit laatste woord is de u van “nut” (“nètter”) – zoals zo vaak – een scherpe è geworden.

Van zo’n “nieksnètter” wordt soms gezegd: “dieën ès dzjuus goued vir nètsen èn’t wâter t’heuen” (die is enkel nog goed om deuken in het water te houwen, te slaan).

Een andere leuke omschrijving van een “nieksnètter” is “troempètter achtere véûlkaar” (trompetter achter de vuilkar). Het valt immers nog te bezien of die trompetdeuntjes het vuilnisophalen nog vlotter zullen laten verlopen als nu al het geval is.

Slíé taan

Wordt gezegd van het gevoelen dat je aan de tanden hebt na het eten van fruit.
Dat is is dus enigszins een bittere of zure smaak.

Wie geregeld in de natuur rondstruint, kent ongetwijfeld de sleedoorn, die struik die als een van de eerste in de vroege lente helemaal wit kleurt. De vruchten van de sleedoorn zijn net kleine pruimpjes. De sleedoorn hoort botanisch trouwens onder de familie “prunus” thuis. De Hasselaren hadden dit al vroeg begrepen: wiel prèmkes is de Hesselse benaming voor sleedoorn.

Die “wilde pruimen” van de sleedoorn smaken vrij bitter of slíé. Dit woord komt in het Nederlands niet meer als een afzonderlijk woord voor. We vinden “slee” echter wel nog terug in – jawel – “sleedoorn”.

Les excuses sont faites pour s’en servir

We hebben op deze website vroeger al eens een uitdrukking vermeld waarmee iemand tracht te verdoezelen dat hij iets eigenlijk niet kan of niet durft:

“Slech wâter, zee de reger, èn ‘m kos ni zwèmme“ (slecht water, zei de reiger, maar hij kon niet zwemmen).

Er bestaat nog een andere gelijkaardige uitdrukking die we de geïnteresseerde sitebezoeker zeker niet willen onthouden:

“Iech haa’n véûl boezjie” (ik had een vuile bougie).

Mensen zijn natuurlijk niet van gisteren. Om duidelijk te maken dat men bovenstaande excuses wel door heeft, wordt er vaak meewarig geantwoord:

“Joajao, de dóéed mut ’n óéerzaak hèbbe!” (jaja, de dood moet en oorzaak hebben).

Bè nâât evergejte (met nat overgieten)

Net zoals in het Nederlands bestaan er in het Hasselts gelijkluidende werkwoorden die enkel qua klemtoon (en betekenis) van elkaar verschillen.

De klemtoon is in wat volgt met vet aangegeven.

Overgieten (evergejte) is zo een werkwoord:

overgieten – ik giet over – overgegoten (evergejte – iech gejt ever – evergegeute)

-overgieten – ik overgiet – overgoten (evergejte – iech evergejt – evergeute)

Met evergejte in de tweede betekenis (en dus met voltooid deelwoord evergeute) zijn in het Hessels de volgende uitdrukkingen gebruikelijk:

Ze zèn allemoal van ’t zellefste nâât evergeute (Ze zijn allemaal met hetzelfde nat overgoten; Ze zijn allemaal hetzelfde, het is één pot nat)

Iech bèn ni van da nâât evergeute (Ik ben niet van dat soort; Daar doe ik niet aan mee)

Neuspeuteren

Ongegeneerd in zijn neus peuteren, lokt steevast ironische reacties uit:

Zèèje de kâders an ‘t verhange?
Ben je de schilderijen (kâders = eigenlijk lijsten) aan het verhangen?

’t Ès nog te vrieg vir ’t maggezèèn schóéen te make
Het is nog te vroeg om het magazijn schoon te maken.

Annen anere kant ziet krèèm
Aan de andere kant (=in het andere neusgat) zit crême.

Kwee of de lotgevallen van een woord

Sommige familieleden van dit woord werden tot de adel verheven: het Engelse queen.

Anderen deden het wat minder goed: het Hasseltse kwee betekent “onvruchtbaar dier, inzonderheid koe of hen; ook (ruw) een onvruchtbare vrouw”.

De dikke Van Dale vermeldt bij het Nederlandse kween “lastige altijd klagende en morrende vrouw; dier dat geslachtskenmerken van beide geslachten bezit, in de regel van beide niet volledig ontwikkeld, met name zo’n koe of geit; halfslachtig wezen”.

Nog volgens Van Dale heeft kween gewestelijk ook de betekenis van “oude vrouw:” een oude kween.

Het Griekse gunèè betekent vrouw. Het ervan afgeleide Nederlandse (en internationale) woord gynecologie heeft uiteraard niets maar dan ook niets met veeartsenijkunde te maken.

Tettelsjofféûr

Het werkwoord tettele “treuzelen” houdt verband met het woordje tet “tiet”.

Tette betekent “aan de borst liggen, borstvoeding krijgen”. Het ervan afgeleide frequen­tatieve tettelen betekent dan “te lang aan de borst hangen, niet doorzuigen” en vandaar ook “talmen, treuzelen”.

Van tettelen is dan weer het prachtige tettelsjofféûr afgeleid, een chauffeur die maar niet voortrijdt.