“Dzje zèk mar wèè je’t hèbbe wielt, gezegen of getims” (ironisch antwoord met als betekenis: je zegt maar hoe je het hebben wil).
’n “Tims” is een grote zeef voor meel. “Timse” is het daarvan afgleide werkwoord.
“Gezege” is een zogenaamd pseudo-deelwoord (een deelwoord of participium waarvan de overeenkomstige infinitief – in dit geval dus zoiets als “zèège” – niet bestaat of toch alleszins niet gebruikelijk is.
Dat “gezege” zal wel iets met “zeven” te maken hebben. In de oorspronkelijke 17-eeuwse editie van de Statenbijbel vinden we in Matteüs 23:24 het woord “uitzijgen” in de betekenis van “uitzeven”. Zo zie je maar, ons Hessels kan zelfs bijbelse adelbrieven voorleggen!